Blog | Komt de Belastingdienst uw aan- of verkoopfeestje verstoren?
‘Eén bv is geen bv’, zo luidt het fiscale gezegde. Logisch, want de structuur van een holding die ten minste 5% van de aandelen houdt in een werkmaatschappij biedt vele fiscale voordelen. Een van de belangrijkste voordelen is de zogeheten deelnemingsvrijstelling. Op grond hiervan kan de holding de aandelen in de werkmaatschappij belastingvrij verkopen. Maar de vrijstelling geldt niet voor de aan- en verkoopkosten. En dat kan een domper zijn op de feestvreugde.
De deelnemingsvrijstelling voorkomt dat de winst van de werkmaatschappij tweemaal wordt belast. Zonder vrijstelling betaalt de werkmaatschappij belasting over de zelf gemaakte winst, terwijl de holding als aandeelhouder van de werkmaatschappij op haar beurt belasting betaalt over de waardestijging van de aandelen, de ontvangen dividenduitkeringen of de verkoopwinst. Dit terwijl al deze voordelen zijn terug te voeren op de winst van de werkmaatschappij. Door toepassing van de deelnemingsvrijstelling geniet de holding deze voordelen belastingvrij. Ook de aan- en verkoopkosten van de aandelen in de werkmaatschappij vallen onder deze vrijstelling en zijn derhalve niet aftrekbaar.
Tot de aan- en verkoopkosten behoren onder andere zoekkosten, bemiddelingskosten, provisies en de kosten van adviseurs. Ook interne kosten, zoals salariskosten van medewerkers die zich met de aan- en verkoop bezig houden, vallen onder de aftrekuitsluiting. De som van dergelijke kosten kan behoorlijk oplopen. De vraag is vanaf welk tijdstip er sprake is van niet-aftrekbare aan- of verkoopkosten. Is dat het tijdstip waarop de aan- of verkoop voldoende concreet is geworden omdat de gegadigden met naam en toenaam intern bekend zijn? Of gaat het zover dat alle kosten die worden gemaakt na het besluit tot het aangaan van de transactie al hieronder vallen? En maakt het nog verschil of de transactie uiteindelijk doorgaat of niet?
De lagere rechtspraak onderscheidt twee fasen. In de zogenaamde voorfase hebben de kosten nog geen of onvoldoende verband met de aan- of verkoop van de deelneming. De kosten zijn daarom wél aftrekbaar van de winst. In de tweede fase is het verband wel voldoende groot en zijn de kosten niet aftrekbaar. Het omslagpunt tussen de fasen is volgens de rechtbank het tijdstip waarop er een redelijke kans bestaat tot het aangaan van de transactie en het noodzakelijkerwijs maken van de kosten.
Op basis van deze uitspraken is het verstandig om (voor zover mogelijk) zoveel mogelijk kosten vroeg in het verkooptraject te maken. Laat bijvoorbeeld eerst waarderingsrapporten opmaken en mogelijke scenario’s uitwerken inclusief fiscale gevolgen. Ook is het raadzaam om te onderzoeken of de werkmaatschappij zelf niet een deel van de kosten zou moeten dragen.
De Belastingdienst kan zich trouwens niet vinden in de twee fasen rechtspraak. Volgens de Belastingdienst zijn de kosten ook in de voorfase niet meer aftrekbaar en wel vanaf het tijdstip waarop een redelijke kans bestaat dat tot aan- of verkoop zal worden overgegaan. Zo zijn bijvoorbeeld alle kosten vanaf het tijdstip van het instellen van een zoekopdracht of een due dilligence onderzoek niet meer aftrekbaar. De Belastingdienst hanteert aldus een veel ruimer begrip van aan- en verkoopkosten van een deelneming dan de lagere rechter.
Zolang de Hoge Raad de lagere rechtspraak niet heeft bevestigd, blijft de Belastingdienst van mening dat slechts ‘het redelijke kans’ criterium beslissend is voor de aftrekuitsluiting. Gaat de transactie niet door, dan vindt de Belastingdienst overigens net als de rechter dat de kosten gewoon aftrekbaar zijn.
Zolang de Hoge Raad zich dus niet heeft uitgelaten over het tijdstip van de aftrekuitsluiting dient u zich dus rekenschap te geven van de afwijkende opvatting van de Belastingdienst. En dat kan uw aan- of verkoopfeestje vervelend verstoren!
Mei 2017 | Mr. D. (Dennis) van der Veer RB