Hoorplicht alsnog ‘ingelust’
RELATIE MET DE FISCUS – Fiscale rechtsbescherming is een groot goed. Deze bescherming houdt in dat de verhouding tussen een bestuursorgaan (de Belastingdienst) en een belanghebbende op gelijkwaardigheid moet worden gegrond. Deze verhouding is daarom met de nodige waarborgen omkleed. Wanneer een belastingplichtige het bijvoorbeeld niet eens is met een besluit van de Belastingdienst, kan deze daar bezwaar tegen aantekenen. Wanneer de Belastingdienst vervolgens voornemens is het bezwaar af te wijzen, moet de belastingplichtige worden gehoord. Als dat niet gebeurt is dat voor de fiscale rechter in de regel aanleiding de uitspraak op bezwaar te vernietigen. Ook de rechter moet vervolgens zorgvuldig omgaan met de schending van de hoorplicht, zo blijkt uit de volgende uitspraak van het Hof te Den Haag.
Belanghebbende X komt in bezwaar en beroep tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting. Als het bezwaarschrift wordt afgewezen, legt X de zaak voor aan de Rechtbank. De Rechtbank constateert dat X niet is gehoord in de bezwaarfase en beslist vervolgens zelf in deze zaak. De vraag of de Rechtbank dat op deze wijze mag doen, wordt door X voorgelegd aan het Gerechtshof.
Hoorplicht
Het Hof geeft allereerst aan dat een bestuursorgaan, voordat het beslist op het bezwaar, een belanghebbende in de gelegenheid moet stellen gehoord te worden (hoorplicht). Het Hof voegt eraan toe dat het hier een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftprocedure betreft. Wanneer deze hoorplicht wordt geschonden, kan de uitspraak op bezwaar in beginsel niet in stand blijven. Slechts in een paar exclusieve gevallen kan van het horen van de belanghebbende worden afgezien, bijvoorbeeld als overduidelijk blijkt dat de belanghebbende niet door het niet-horen is benadeeld.
Wanneer de rechter op die grond aan de schending van de hoorplicht voorbijgaat, dient hij, zo vervolgt het Hof, wel te motiveren dat de belanghebbende door de gang van zaken niet is benadeeld. Daarbij kan hij niet volstaan met de enkele redengeving dat het verzuim reeds is hersteld doordat de belanghebbende zijn bezwaren in beroep schriftelijk heeft kunnen uiteenzetten en mondeling heeft kunnen toelichten.
Benadeling
Dat kan overigens anders zijn als er geen geschil bestaat over de precieze feiten en omstandigheden. Omdat dit laatste punt in deze zaak niet duidelijk is, kan niet gezegd worden dat omtrent de van belang zijnde feiten tussen de partijen (uiteindelijk) geen verschil van mening bestaat. Dit leidt weer tot de conclusie dat dus niet gezegd kan worden dat de belanghebbende niet door het niet-horen is benadeeld.
Het Gerechtshof vernietigt vervolgens de uitspraak op bezwaar, omdat belanghebbende niet in de bezwaarfase is gehoord. Het Hof verwijst de zaak terug naar de heffingsambtenaar, met de opdracht belanghebbende alsnog volgens de regels te horen. Het Hof beslist daarbij dat, wanneer belanghebbende beroep instelt tegen de nieuwe uitspraak op bezwaar, deze dat meteen bij het Hof dient te doen.
Judiciële lus
In de zaak gaat het om de parkeerbelasting. In de regel niet de meest ‘sexy’ belasting, hoewel ook hier principiële discussies kunnen spelen, bijvoorbeeld rondom de (fiscale) rechtsbescherming. Een essentieel onderdeel van de (fiscale) rechtsbescherming is dat een belastingplichtige in het geweer kan treden tegen een besluit van een bestuursorgaan (zoals de Belastingdienst).
Dit aantekenen van bezwaar is met waarborgen omringd. Zo dient een belastingplichtige gehoord te worden, als het bestuursorgaan de bezwaren voornemens is af te wijzen. En ook de rechter dient een mogelijke schending van deze hoorplicht en de gevolgen daarvan vervolgens op de (fiscale en bestuursrechtelijk) merites te beoordelen.
Een interessant aspect in deze zaak is daarom dat het Hof de zogenaamde ‘judiciële lus’ toepast. We zien dat niet vaak. Het Hof bepaalt namelijk dat als een belanghebbende het niet eens zou zijn met de nieuwe uitspraak op bezwaar, hij meteen beroep moet aantekenen bij dat Hof, bij de hogerberoepsrechter dus!
Voor- en nadelen
In een aantal gevallen kan zo’n lus best efficiënt zijn. Bijvoorbeeld als het gaat om herstel van een klein gebrek of als de feiten en omstandigheden overduidelijk zijn. Er zit ook een nadeel aan. De fiscale rechtspraak kent namelijk expliciet de mogelijkheid om de zaak voor te leggen aan twee feitelijke rechters. Eerst kan de zaak worden voorgelegd aan de Rechtbank en vervolgens aan het Gerechtshof. Door de weg van ‘grote stappen, snel thuis’ in de vorm van de judiciële lus kan een belastingplichtige dus ook benadeeld worden, omdat er nog maar één gang naar een feitelijke rechter mogelijk is.
Een hogerberoepsrechter moet hiermee dus terughoudend omgaan en deze weg beperken tot situaties waarin het niet zinvol is de eerste feitenrechter naar de zaak te laten kijken of als de belanghebbende zelf instemt met toepassing van deze bepaling.
Mr. A.R. (Bram) Faber
Hof Den Haag, 2 november 2016, zaaknummer ECLI:NL:GHDHA:2016:4022
Bron: Dit artikel is gepubliceerd in Fiscaal Advies nr. 5 / 31 maart 2017